-
1 stechen
stechen2 (in-, uit)klokken 〈 op prikklok〉♦voorbeelden:in See stechen • in zee steken, het ruime sop kiezenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 slachten, steken♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 was hat dich gestochen? • wat mankeert je?sich an den Dornen stechen • door de doorns gestoken, geprikt worden4 wie gestochen schreiben • als gegraveerd, zeer mooi schrijven -
2 so ein Stechen fühlen
-
3 Haut
〈v.; Haut, Häute〉1 huid, vel2 schil, vel(letje)3 vel, vlies(je)4 huid, bekleding ⇒ buitenlaag♦voorbeelden:〈 informeel〉 seine Haut zu Markte tragen • (a) zijn hachje wagen; 〈 (b) schertsend〉 de hoer spelen • 〈 (c) schertsend〉 als stripteasedanseres optredenaus der Haut fahren vor Wut • uit zijn vel springen van woede〈 informeel〉 sich einer Aufgabe mit Haut und Haar(en) verschreiben • zich met hart en ziel aan een taak wijden
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский